Je bekijkt nu Waarheidsvinding en rechtsbescherming in het Jeugdrecht en het Spook van Munchhausen by Proxy

Waarheidsvinding en rechtsbescherming in het Jeugdrecht en het Spook van Munchhausen by Proxy

Amsterdam, 11 juni 2021: Deze zaken speelden inmiddels alweer zo’n twee à drie jaar geleden. Het maakt ze niet minder actueel, juist nu de discussie over waarheidsvinding in het (civiele) Jeugdrecht en het gebrek aan rechtsbescherming weer oplaait. Vooral maken ze bij elkaar duidelijk hoe een orgaan als de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: raad) niet aan waarheidsvinding doet en evenmin van het belang daarvan doordrongen lijkt. En, tot slot laten we het op z’n zachts zeggen, behoorlijk eigenwijs is.

(V)OTS en Uithuisplaatsing

Het begint allemaal met een incident bij cliënten thuis. Daarbij ontstond een onveilige situatie waarbij het op dat moment (misschien terecht) het minderjarige kind met spoed uit huis werd geplaatst. Of dat echt terecht in de zin dat dat het juiste was om te doen, blijft achteraf altijd lastig te beoordelen. Over die vraag gaat dit artikel ook niet. Wel over de vier procedures die daarna volgden en over de vraag of de inmenging die bleef vanuit de raad wel terecht – en gebaseerd was op de juiste gronden. Ik stel daar ernstige vraagtekens bij. Oordeel zelf.

Het nog jonge kind werd met behulp van drie man politie uithuisgeplaatst onder het toeziend oog van twee giechelende medewerkers van de RvdK, want ach het was hun eerste keer en drie man. Cliënten bleven desondanks rustig op dat moment, pakten de slaapspullen van hun kind en gaven het vertrouwen mee dat het allemaal wel goed zou komen. Huilend en totaal overstuur zaten zij een paar dagen later in mijn spreekkamer. In totale wanhoop vertelden zij het verhaal over hoe door overbelasting van het gezin het op dat moment zo mis had kunnen lopen. De situatie was even geëxplodeerd en dat was al met al niet zo heel raar. De vraag is vervolgens vooral wat doe je daaraan en wat zet je in, in het belang van het kind en vooral hoe zorgvuldig ben je bij de beslissingen die je neemt.

Bij een spoeduithuisplaatsing dient er binnen twee weken een zitting bij de kinderrechter plaats te vinden. Meestal is er dan om een uithuisplaatsing van drie maanden of een jaar verzocht. Op de zitting wordt zowel de spoeduithuisplaatsing zelf, als de verzochte verlenging en de ondertoezichtstelling door de kinderrechter getoetst. Iets meer dan een week resteerde mij en mijn cliënten om de stellingen te weerleggen en te onderbouwen dat het verlengen van de uithuisplaatsing in redelijkheid niet in het belang van het kind kon zijn en bovendien niet proportioneel was en er andere mogelijkheden waren. Kinderen horen thuis, bij hun ouders tenzij het echt niet anders kan. Zo simpel is het. 

Vreemd genoeg is in het Nederlandse civiele jeugdrecht bij een uithuisplaatsing, bijstand van een (gespecialiseerde) advocaat niet verplicht. En word je er mee geconfronteerd als ouders dan wordt het sowieso lastig om een advocaat te vinden die tijd heeft. Als je de pech hebt als ouders om geen advocaat te kunnen betalen, niet beschikt over een rechtsbijstandsverzekering, dan moet je nog ook maar zien of dat lukt op basis van door de staat gefinancierde rechtsbijstand (toegevoegde advocaat). Die krijgt daar dan ongeveer EUR 800,– voor. Dat is lastig. Ik doe het als advocaat (bijna) niet meer, omdat ik er dan financieel op toe moet leggen, terwijl het – wil je het goed doen – al je energie vraagt en je alle je andere werk uit handen moet laten vallen. Als ouder sta je ondertussen dus met minstens 10-0 achter.

Het was mijn eerste uithuisplaatsingszaak als advocaat. Ik heb cliënten dat overigens pas kortgeleden verteld en zij verzekerden mij dat ze daar niets van hebben gemerkt. Ondanks de korte tijd lukte het om veel stukken op te vragen en in te brengen. Iedereen werkte mee en cliënten hadden zelf veel al gedocumenteerd. Ik geef het je te doen, om binnen die korte termijn stukken en onderbouwing te verzamelen, zoals in dit geval o.a. een kopie van het medisch dossier. Iedereen moet dan echt bereid zijn om mee te werken. De stukken diende ik een dag van tevoren in. Daarbij ging ik ervan uit dat de rechter ook nog enige tijd over moest houden om ze te lezen. Aan het pleidooi werkte ik tot 3 uur ‘s nachts. 

De zitting

Op de zitting waren niet de betrokken medewerkers van de raad zelf, noch van de GI (Jeugd- en gezinsbeschermers) aanwezig. In plaats daarvan voerde de zogeheten zittingsvertegenwoordiger van de raad het woord. Die baseert zich dan enkel op het schriftelijke stuk/rapport dat hij krijgt aangedragen van zijn collega’s. Tegelijkertijd met het versturen aan de Rechtbank had ik de stukken van cliënten ook aan de raad gestuurd. Zo hoort dat in het civiele recht. Het was weliswaar laat, maar nog steeds ruim een dag voor de zitting en gezien de korte tijd die er dan is en gezien het belang sowieso nog ruimschoots, zou ik zeggen. Desondanks had de zittingsvertegenwoordiger van de raad de stukken niet gelezen. Pas later leerde ik dat het altijd een zittingsvertegenwoordiger is. Nooit dus de raadsonderzoeker zelf. Naïef als ik was heb ik daar nog een klacht tegen ingediend. Ik vond en vind nog steeds dat dit echt niet kan, het kan dan nooit veel meer worden dan het herhalen van de standpunten en dat lijkt mij gezien het uitgangspunt van hoor en wederhoor weinig bevorderlijk. (In alle zaken daarna ben ik ook nog nooit een zittingsvertegenwoordiger van de raad tegengekomen die zijn/haar standpunt er zitting wijzigde.)

In tegenstelling tot de kinderrechter en vooral ook deze. Zij had wel tot diep in de nacht de moeite genomen om de stukken niet slechts te lezen maar deze ook grondig te bestuderen. Iets waarvan ik later ook al leerde dat dat helemaal niet zo vanzelfsprekend is. Aan de hand van die stukken en het gevoerde pleidooi was ze er kort gezegd vrij simpel over: Dit gezin mocht dan wel overbelast zijn, met een veiligheidsplan moest het kind zo spoedig mogelijk weer naar huis, terug naar school, naar haar eigen omgeving. Uit strategische overwegingen is op dat moment wel ingestemd met de ondertoezichtstelling (OTS). Die keuze is in de praktijk overigens heel snel gemaakt, want je wilt vooral je kind weer thuis hebben. Zo geschiedde, ouders kregen een paar dagen om een veiligheidsplan op te stellen voor als er zich weer een incident dreigde voor te doen en er was al een datum voor terugkeer naar huis. Wat een opluchting. Beschikking

Verzoek om verlenging van de uithuisplaatsing

Maar helaas, de vreugde bleek van korte duur. Toen na enkele dagen het veiligheidsplan niet naar de zin van de Gecertificeerde Instelling (hierna: GI) was, verzocht de GI via de raad opnieuw om verlenging van de uithuisplaatsing. Dat de GI zelf nog niet de minste of geringste moeite had genomen om enige ondersteuning en op z’n minst duidelijkheid te verschaffen hoe zo’n veiligheidsplan er dan uit zou moeten zien, leek de GI weinig te deren. Niemand die hulp of duidelijkheid bood wat er gewenst werd. In plaats daarvan werd doodleuk een verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing en ‘verblijf in een accommodatie voor een jeugdhulpaanbieder 24 uurs’ voor de duur van drie maanden verzocht. Het plan zou niet voltooid zijn en daarom kon de beoogde terugkeer niet plaatsvinden, volgens de GI. Cliënten waren ten einde raad en inmiddels een mentale instorting nabij. Naast de al bestaande overbelasting, kwam deze stress, slapeloze nachten en totale onzekerheid. De opgeheven vinger van de GI, in plaats van de helpende hand ben ik daarna helaas ook vaker tegengekomen.

Opnieuw kwam de zaak voor de rechter. De kinderrechter wees het verlengingsverzoek opnieuw af. De GI had het verzoek met onvoldoende argumenten onderbouwd. Zij merkte daarbij bovendien op dat de GI duidelijke voorwaarden moest formuleren waaraan het veiligheidsplan moest voldoen, zodat daadwerkelijke toetsing zou kunnen plaatsvinden. Keurige bewoording om te zeggen: ga je werk doen en ondersteun dit gezin. Ik vraag me dan wel af of een GI doordrongen is van de opdracht uit zo’n beschikking, die altijd heel keurig geformuleerd is. Het kind mocht in ieder geval weer naar huis, naar haar eigen school zoals al beloofd. En zo geschiedde. Eindigde het verhaal daar maar. Beschikking afwijzing 2e verzoek uhp

Onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming.

De raad startte ondertussen een onderzoek naar de gezinssituatie en deed onderzoek/ navraag, zoals te doen gebruikelijk, bij verschillende informanten. Een ander kind van cliënten verbleef sowieso al het grootste deel van de week in een instelling (i.v.m. aangeboren handicaps) en kwam eens in de week thuis. Al snel meldde zich een familielid bij de raad dat al jaren niet meer bij cliënten thuis kwam. Hij stuurde een brief waarin hij de man van het bezit van kinderporno beschuldigde en de vrouw van het lijden aan het Münchhausen by Proxy Syndroom (PCF). [1] Niet de minste beschuldigingen. De raad wilde vervolgens zonder nader onderzoek te hebben gedaan, deze brief integraal toevoegen aan het raadsrapport en verspreiden onder diverse partijen, waaronder de instelling waar het andere kind verbleef en had ook alvast maar de brief aan de GI gestuurd. Of er ook maar iets klopte van de beschuldigingen, had de raad op dat moment niet onderzocht. Er was zelfs niet de moeite genomen om na te gaan of er überhaupt aangifte was gedaan.

Dit was nou niet bepaald een brief waarvan je wilt dat die jarenlang ongecorrigeerd in je digitale dossier bewaard blijft. Omdat de raad echter – ondanks herhaald verzoek – niet van plan bleek de brief uit het dossier te verwijderen, zat er weinig anders op dan naar de kortgedingrechter in Den Haag te gaan. De raad valt onder het ministerie van J&V en in die zin onder de staat, reden waarom de rechtbank Den Haag de bevoegde rechter is. De houding waarmee de raad ter zitting aan de rechter liet weten hoe zij de stukken moest waarderen, leidden tot irritatie bij de rechter die al snel liet weten dat het aan haar was om te bepalen hoe het bewijs moest worden gewaardeerd en dat dat niet aan de raad was. Ze was bovendien niet gecharmeerd van het toevoegen van de brief aan het dossier en liet merken dat deze teruggeroepen moest worden bij de GI. Een en ander kon daarom afgesproken/geschikt worden en vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. Zo’n overeenkomst heeft dezelfde (executie)waarde als een vonnis, alleen is deze niet nader gemotiveerd en kan er niet tegen in beroep worden gegaan. Vastgelegd werd dat alleen enkele delen uit de brief gebruikt mochten worden en de brief dus niet integraal mocht worden toegevoegd. Bij elk deel dat de raad wel uit de brief wilde overnemen in zijn rapport, diende kort en zakelijk vermeld te worden of, en in welke mate de gedane beweringen van het familielid verifieerbaar of falsificeerbaar waren. Oftewel de raad moest onderzoek doen naar de beschuldigingen in de brief. Ook de opdracht om de brief terug te roepen bij de GI werd vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst.

Uitvoering van de vaststellingovereenkomst

Na enkele weken, bleek echter de brief nog niet teruggeroepen te zijn bij de GI. Na veel aandringen kon de raad slechts een kopietje van een e-mailtje aan twee medewerkers overleggen waarin de raad het ondanks de vaststellingsovereenkomst bovendien nodig vond om gericht aan de medewerkers van de GI dan nog wel te vermeldden dat zij de brief moesten verwijderen maar daaraan ook toevoegde dat: “zij niet kunnen vergeten wat zij niet weten en zelf natuurlijk ook contact hebben met X (de opsteller van de brief).

Het bericht heb ik met stomme verbazing gelezen. Door deze tekst toe te voegen, handelde de raad willens en wetens in strijd met hetgeen bij de rechter nadrukkelijk overeengekomen was en de GI schreef dit nog op ook. [2] Niet alleen werd de brief niet naar behoren teruggeroepen, ook de beschuldigingen bleven gewoon genoemd in het dossier, zonder dat daar het minste onderzoek naar gedaan was. Wat volgde was een hier en daar minimaal aangepaste rapportage.

Zo ook met de beschuldigingen van Münchhausen by Proxy uit de brief. Die bleven prominent aanwezig. Sterker, de raad meende nu deze beschuldiging zelfs te kunnen onderbouwen. Daarbij beriep de raad zich op de stukken die in de V(OTS) procedure door de advocaat waren ingebracht. Maar om dat nou onderzoek te noemen, zelfs een eenvoudige rekensom bleek te veel gevraagd voor de raad. Alles leek gericht op het zoeken naar bevestiging van de beschuldigingen in de brief. Stellingen werden gedaan zonder dat deze op maar de geringste manier waren onderbouwd. De raad meende uit de dossiers van de huisarts in ieder geval de suggestie van de ernstige beschuldiging van MbP kracht bij te kunnen zetten.

“XX De RvK heeft gezien, in de producties van de advocaat in de zitting ten behoeve van de VOTS en UHP, dat moeder zich regelmatig zorgen maakt over de gezondheid van YY, haarzelf en haar partner. In de stukken valt te lezen dat moeder ongerust is, maar de huisarts kan bij meerdere klachten geen afwijkingen kan vinden. De uitspraak van XX over Münchhausen by proxy wordt echter niet bevestigd door bronnen in dit onderzoek.”

De raad liet daarmee het beeld in stand dat er sprake zou zijn geweest van regelmatig huisartsbezoek. Stond er aanvankelijk nog ‘veelvuldig’ huisartsbezoek, na een tweede sommatie was dat vervangen door ‘regelmatig’. Alsof dat ook maar wezenlijk verschilt van elkaar. Maar vooral had niemand bij de raad zich ook maar een moment de moeite getroost om te tellen. Totaal waren er namelijk in 11 jaar tijd, (van baby tot 11-jarige) maar 23 consulten geweest, waarvan de meeste betrekking hadden op hoesten en benauwdheid en een relatief groot aantal van acht consulten omdat hun kind op school op het hoofd was geslagen en dubbel bleef zien en misselijk was. De huisarts schrijft dan drie dagen na de mishandeling in het huisartsjournaal dat er “geen oogheelkundige verklaring voor de klachten te vinden was.” Nog slechts eenmaal na dit incident staat er dat moeder zich veel zorgen maakt. Vaker niet.

De hint naar het spook van Munchhausen bleef. Het huisartsdossier kon daar echter onmogelijk als bron voor worden aangevoerd. Ook vond ik het ronduit knullige mailtje dat was gestuurd naar slechts twee medewerkers van de GI met de mededeling dat de brief moest worden verwijderd wel erg mager. Ik verlangde een officieel schrijven van de raad. Tijd om na twee sommaties wederom de kortgedingrechter te vragen om een beslissing. De raad moest maar eens gaan tellen of er nu echt wel sprake was van regelmatig huisartsbezoek. Dat bleek namelijk totaal niet het geval. De dagvaarding was heel helder. Daarin had ik simpel geteld en deze getallen vergeleken met het landelijk gemiddelde. De dagvaarding maakte dat de raad pas toen bereid bleek om de gevraagde aanpassingen door te voeren. Iets wat ze toch echt zelf hadden moeten doen.

Ter zitting stelde de raad dat we hen toch meer de tijd tot aanpassen hadden moeten geven. Onbegrijpelijke stelling voor een overheidsorgaan dat geacht mag worden gedegen onderzoek te doen, onbegrijpelijk ook in het kader van de vaststellingsovereenkomst. Blijkbaar komt de raad er pas na nota bene de tweede dagvaarding achter dat hun eigen stellingen niet onderbouwd konden worden. Maar ja toen was de tweede dagvaarding al uitgebracht. Eén stel ouders, met één advocaat tegen een machtig overheidsorgaan.

Pas op de zitting kwam er volledige overeenstemming over de inhoud van het raadsrapport. Niet over de ook verzochte proceskostenveroordeling. Ook die leveren een zelfstandig belang op om te vragen om een vonnis. Cliënten (en ik) wilden een vonnis en niet weer een vaststellingsovereenkomst. De raad stelde dat iedere partij zijn eigen kosten moest dragen, zoals gebruikelijk zou zijn. Dat dat gebruikelijk is in familiezaken is misschien zo. De rechter stelde ter zitting nog zoiets als dat cliënten het toch niet in hun eigen zak zouden voelen door de rechtsbijstandsverzekering. Een opmerking waarom ik graag had willen wraken maar dat nog niet durfde. M’n gezichtsuitdrukking zei blijkbaar ook genoeg. Toch had ik oprecht verwacht dat de kortgedingrechter korte metten zou maken met het handelen van de raad en op z’n minst het gehele liquidatietarief aan proceskosten had opgelegd. Dat is nog steeds maar een schijntje van de werkelijke kosten. Hier was geen sprake van equality of arms en het was onmiskenbaar de raad die ondanks verzoek en rechterlijke tussenkomst maar bleef weigeren om simpel onderzoek naar de feiten te doen.

Proceskostenveroordeling

De kortgedingrechter meende anders en dat vind ik nog steeds onbegrijpelijk. Zij legde de proceskostenveroordeling slechts tot de helft van het bedrag op (vonnis) aan de raad. Een overheidsorgaan dat het burgers zo moeilijk maakt en zelfs na een vaststellingsovereenkomst niet tot aanpassingen bereid blijkt, dient mijns inziens in de werkelijke proceskosten veroordeeld te worden. Dat ik namens cliënten nog irreële eisen middels ‘akte wijzging eis‘ had ingediend, acht ik niet relevant nu deze pas waren ingediend dan na de weigerachtige houding van de raad. En dan heb ik nog niet over het gegeven dat de raad zijn weigering zelfs goedpraatte omdat de raad het uit “professionele overwegingen” niet eens zou zijn met de rechter. (brief van de raad) Ook dat bleek een houding die ik vaker ben tegengekomen: Zowel GI’s als de raad laten zich vaker weinig gelegen liggen aan rechterlijke uitspraken.
 

Hoger beroep tegen de OTS

Ondertussen had ik namens ouders ook hoger beroep ingesteld tegen de OTS. Het ging heel goed met het gezin en ook de inmiddels toegewezen ervaren gezinsvoogd was van mening dat de OTS niet langer hoefde voort te duren. De hulp kon worden voortgezet in het vrijwillig kader. Met stijgende verbijstering heb ik op de zitting bij het Hof Amsterdam vervolgens wederom een zittingsvertegenwoordiger van de raad zien volharden in het verzoek om de OTS in stand te laten. Ook al stelde de gezinsvoogd die nota bene regelmatig bij het gezin thuis was geweest dat zij de OTS niet langer nodig achtte, de raad bleek onvermurwbaar en herhaalde het standpunt. Ik heb de Raadsheren zien worstelen met dit volharden tijdens de zitting. De Raad voor de Kinderbescherming is in dit geval de deskundige op wiens oordeel de uitspraak van de rechter overwegend wordt gebaseerd. Uiteindelijk ging het Hof hier niet in mee, en liet de ondertoezichtstelling eindigen. Arrest

Nawoord

Een incident tijdens misschien een op dat moment overbelast gezin had zomaar voldoende kunnen zijn om dit gezin voor de rest van hen leven uit elkaar te rukken met waarschijnlijk alle schrijnende gevolgen van dien. Ik weet niet wat er gebeurd zou zijn als, er vooral geen kinderrechter (Rechtbank Noord-Holland, Alkmaar) was geweest die werkelijk de tijd nam om alles te bestuderen én cliënten geen advocaat hadden gehad om alles wat er relevant was en dus te bestuderen was, ook in dienen en vooral ook niet de (wat oudere en ervaren) gezinsvoogd die uiteindelijk het gezin ondersteunde. Zonder die stukken waren er alleen de rapportages van de GI en de raad geweest en hadden er nu waarschijnlijk nog steeds dikke dossiers met daarin expliciete beschuldigingen van Munchhausen by Proxy en het bezit van kinderporno gelegen. Het is zeer de vraag of het kind nog wel bij cliënten thuis had gewoond, waar het nu is en waar het hoort.

Dat er in Nederland zo’n gebrek aan waarheidsvinding kan bestaan vind ik onbegrijpelijk. Dat er ook nog eens bij een zo ingrijpende maatregel als een uithuisplaatsing geen verplichte procesvertegenwoordiging is, is nog onbegrijpelijker. Als ouder en kind ben je aan de goden overgeleverd. De kinderrechter baseert zich overwegend op het oordeel van de Raad voor de Kinderbescherming of de GI en doet zelf geen daadwerkelijk onderzoek. Dat kan ook niet want ook de tijd en de middelen die een kinderrechter daarvoor krijgt zijn heel gering. De kinderrechter is lijdelijk. In deze zaak waren vijf procedures en vele sommatiebrieven nodig waardoor niet kan worden gesteld dat slechts sprake was van één onzorgvuldigheidje. Dit raakt aan de kern van de discussie die wederom en terecht op dit moment woedt; het gebrek aan rechtsbescherming en waarheidsvinding bij de inzet van kinderbeschermingsmaatregelen.

Bovendien staat deze zaak niet alleen. Was dat maar zo. Sindsdien vormen dit soort zaken inmiddels de kern van mijn advocatenpraktijk en lijkt het einde nog lang niet in zicht. Met het gezin gaat het uitstekend, ook al heeft ieder huis zo z’n kruisje. Het kind heeft traumabehandeling nodig gehad voor het verwerken van de uithuisplaatsing en ondanks dat leidt het geluid van de deurbel, het voorbijrijden van een politiewagen, nog steeds tot grote paniek. Deze stress verdwijnt niet zomaar uit je systeem.

Ik acht het kwalijk dat een overheidsorgaan die grote macht heeft juist in haar rol als deskundige, blijkbaar niet in staat is om zelfs maar het meest basale onderzoek te verrichten, meent een rechterlijke beslissing niet te hoeven opvolgen en als het zo uitkomt het advies van de gezinsvoogd die het gezin wel kent, eenvoudig negeert en domweg volhardt in haar stellingen uit een papieren rapport. Met deze werkwijze en een flagrant gebrek aan waarheidsvinding, acht ik de belangen van kinderen ernstig in gevaar. 

Amsterdam, 11 juni 2021.

[1] Bij dit syndroom wordt de ouder ervan beschuldigd het kind ziek of zieker te maken dan het is, om zelf zo aandacht te krijgen. Ook wel PCF genoemd. Het is in het algemeen een zeer zeldzaam syndroom.

[2] Een vaststellingsovereenkomst heeft dezelfde bewijskracht als een vonnis en kan geëxecuteerd worden,

[3] Zie CBS trendcijfers gezondheidsenquete

[4] Vanwege privacyredenen zijn sommige stukken weggelakt.